onstuimig en verloren
Tegen het middaguur eten we een plat-du-jour aan een pleintje. We zitten aan een tafel veilig in de schaduw van een parasol, onze rugzakken staan achter ons, tegen de pui van het cafe-restaurant. Boven de daken van het dorp zie ik steile hellingen met her en der een boom. Aan de voet van de stam ligt schaduw zo koel als de nacht. We hebben geen idee hoe het pad de berg temt en ons straks naar boven zal loodsen. Ik neem een slok belletjeswater en achter de top zie ik meer toppen met op de flanken plekken sneeuw, wit als jasmijnbloesem. Vanaf het terras ogen de sneeuwplekken willekeurig als restjes deeg op het aanrecht, na het uitsteken van de koekjes. Onstuimig en verloren hangt het wit stralend rond de toppen.
We liepen die ochtend met voorzichtige stappen over een schuin tapijt langs de afgrond. Aan het regelmatige spoor van voetstappen, gemaakt door de wandelaars die ons voorgingen, is af te lezen dat de oversteek riskant is. Ik plaats mijn voeten zorgvuldig in de ovale kuilen en waag het niet daarvan af te wijken. Als op een evenwichtsbalk kijk ik recht voor me, omkijken of opzij kijken is vragen om moeilijkheden. De sneeuw is bros en vuil, ik prik er mijn wandelstokken ferm in en concentreer me. Het pak sneeuw deed de grond een winter lang kwijnen maar nu, in de priemende lente-zon, is het kansloos. Aan het einde van het sneeuwveld stap ik op modderig, vaal gras en verderop wiegen er anemoontjes in de wind.
Na het dessert en de laatste slokken Perrier uit de wijnglazen stappen we op. De pauze is voorbij. We sjorren de rugzak op de rug, trekken de heupband aan en lopen in de schaduw van de platanen naar de pomp om de waterzakken te vullen. De rood-wit markering dirigeert ons het dorp uit en de brug over, naar boven. Strepen verf op een muurtje, een telefoonpaal, een boom, en op rotsen maken ons om de paar minuten opgetogen; we gaan goed. We stijgen gestaag en de hitte valt ons aan.