drijfzand en draaikolken

Van erkers, kasten en trappen maakten we torenkamers, schatkisten en wilde rivieren. De zolder was een doolhof van volle koffers, dekens en schilderijen, de kelder was een Wunderkammer van schroeven in potjes, conservenblikjes met verschoten wikkels en andere vergeten voorraden. Het rook er naar het gestreepte luchtbed en de verspochte tenten. De kindertijd van mijn broer, zusjes en mij bestond uit avonturen in en rond het-huis-met-de-tuin.
In de tuin bloeide de prunus. Tussen proppen roze bloesem bevond zich mijn boomhut van stokken, planken en een oud gordijn. Tegen de tijd dat de bloesem van de takken waaide, groeiden de roestkleurige scheuten uit tot glanzende groene bladeren en werd ik onvindbaar.
Op zolder stond ook de verkleedkist waarmee mijn zusjes en ik ons omtoverden tot gravinnen, gouvernantes en groothertoginnen. Gekleed in jurken uit de verlovingstijd en fluweel van verre voorouders draaiden wij cirkels voor de spiegel op de ouderlijke slaapkamer. We bekeken onszelf door voiles van oude vitrage en achter ons stond de antieke kast met in de bovenste la het flesje dat traag klotste als je het schudde.
We gingen spaarzaam om met de witte vloeistof en smeerden met een klein kwastje strepen op de rug van onze handen, hielden onze handen onder de lamp en stapten ieder in een kledingkast. Tussen de jurken van mijn moeder, in het dikke donker, voltrok zich het wonder. De lijnen gaven licht. Ik wrong mij langs taf en flanel naar een uithoek van de kast, op zoek naar het ergste duister waar mijn knokkels en kootjes straalden als de volle maan.
Dit was mooier dan de onzichtbare strepen citronella die me op zomeravonden verdedigden. Mooier ook dan de bloesemregen rond de boomhut, mooier dan de geruite-matras-kajak waarmee we de trappen af gleden, mooier dan de torenkamers waar we geheime boodschappen ontcijferden.
Ik stapte uit de kast en het licht op mijn hand doofde opslag. Mijn broer en zusjes stonden naast het echtelijk bed ook naar hun hand te kijken. We wisten dat het werkte, maar hoe het werkte, wisten we niet. Onze moeder wantrouwde de vloeistof als drijfzand en draaikolken, ze verbood ons het op ons gezicht te smeren. Als we genoeg hadden van de benauwde klerenkast wasten we onze handen met zeep en borg onze moeder het flesje op in de bovenste la.
In bed lag ik te piekeren terwijl de citronella op mijn voorhoofd en armen de muggen op afstand hield. Hoe zat dat met dat licht? Hoe zat het met de lamp, de zon, de maan en de sterren? Ik zoomde uit, weg bij ons huis vandaan, de stad, het land, het werelddeel, de aarde. Verder en verder.
Universum en raadsel dijden in de loop der jaren uit. Er werden zwarte gaten ontdekt die sterren, planeten en stof aantrekken. Alles verdwijnt in de draaikolk van het ergste donker. Weg. Bij het inslapen denk ik aan die sterren, hoe ze het duister in tuimelen en doven en als ik ontwaak, piept het daglicht al onder de zwarte fluwelen gordijnen door.
