weefsel

Christian Tetzlaff stelt in een interview dat schoonheid alleen kan ontstaan als het niets te maken heeft met volmaaktheid of rechtlijnigheid. Interviewer Stephen Hetherington veert op en valt de violist in de rede: ‘U zei daar iets heel moois’. Tetzlaff, op zijn beurt, valt de interviewer in de rede om zijn boude uitspraak af te zwakken: ‘Ik weet niet of het waar is’. Beide heren lachen welwillend en laten het onderwerp verder onaangeroerd. Er is niets overgebleven van de stellingname.
Zou het waar zijn? Zijn volmaaktheid en rechtlijnigheid dodelijk? En geldt dat alleen in de muziek of ook elders? Houdt schoonheid zich schuil totdat je haar niet verwacht? Is schoonheid te herkennen aan haar plotseling verschijnen? Is schoonheid het scharnierpunt tussen chaos en orde?
De violist heeft zich versproken en heeft daar zichtbaar spijt van. Weten waar schoonheid niet te vinden is, is wellicht al een aanwijzing te veel. Tetzlaff werpt gauw een rookgordijn op met zijn ‘Ik weet niet of het waar is.’
Het concert op 12 januari 2013 bestaat uit drie onderdelen: Ricercata, fuga van Bach (1685-1750) bewerkt voor kamerorkest door Webern (1883-1945), vioolconcert van Brahms (1833-1897) en, na de pauze, zevende symfonie van Hartmann (1905-1963). Ik ben voor Tetzlaff (1966) gekomen.
Het concert vangt aan met het Radio Filharmonisch Orkest in kleine bezetting, o.l.v. Osmo Vänskä. Webern is vanaf de vijfde noot onmiskenbaar Bach en verspreid zich door het orkest in onvermoede kleuringen. Webern herbouwt Bach’s fuga, het is wonderlijk mooi.
Een weefsel ontrolt zich. Wat er klinkt is het samenspel tussen de instrumenten volgens de regie van de dirigent, de bewerking door Webern, de fuga van Bach. Deze muziek reikt twee keer terug in de tijd; Weberns gedempte trompet laat Bach fonkelen.
Ik ben voor Tetzlaff gekomen maar ben al, lang voor dat hij opkomt, van mijn stuk door dit omfloerst schetteren, dit onverwachte schitteren.
Christian Tetzlaff sloot het concert af met een toegift: Johann Sebastian Bach, sonate voor viool nr. 3, BWV. 1005
