klei

Rond het boerenhuis staan plassen. De aarde is taai en kleiachtig. Volgelopen sporen van trekkers en laarzen liggen te glanzen in het late februari-licht.
We hebben gekleid vandaag. Met rollers en spatels hebben we schalen, een beker, een potje, een spaarpot, een schildpad en reliëfs gemaakt. Het is vakantie, er is geen plan voor de dagen. Gisteren knipten we kleedjes en vandaag waagden wij ons aan de klei.
De streek waar we zijn is bekend om zijn wijn en om zijn pottenbakkers. We kennen Hugh. Zijn schalen, bekers, kannen en vazen zijn rank. Hij houdt van porselein. De mooiste kwaliteit komt uit Nieuw Zeeland, daar draait hij zijn meesterwerken van. Op minder gelukkige dagen draait hij met klei uit de streek, steengoed. Hugh heeft ons beloofd dat hij onze potten, als ze droog zijn, in zijn oven zal bakken. Volgend jaar komen we terug om ze te glazuren.
In zijn winkel naast de werkplaats staan de nieuwste aanwisten te tinkelen. Wat gisteren uit de oven kwam, staat vandaag te krimpen op de plank. Dat vrolijk fluisteren van de potten zal nog dagen aanhouden, zegt Hugh.
We zijn uitgenodigd te komen eten bij Hugh en Christine. Op de schoorsteenmantel staan twee flessen rood klaar. Hugh schenkt ons wit uit een karaf. De vloer van het huis is van oude plavuizen. De talloze vierkanten hebben allen een eigen kleur. Op het dressoir en in de kast staan potten in verschillende stijlen. Christine serveert ons broodjes op een mooi bord.
We eten vis en mosselen, drinken wijn, proeven kaas, charlotte en koekjes. Iedere gang komt op nieuwe borden. De witte vis op glanzend zwart, de zwarte mosselen in een bruine schaal met weelderige handvatten, de lege mosselschelpen leggen we op een fleurig gedecoreerde schaal, de kaas ligt op blauw, de charlotte op paars. De wijn drinken we uit glazen. Koffie drinken we uit recente bekers.
In de keuken staat een enorme afwas opgestapeld. Iemand zal zich daar over buigen, als wij vertrokken zijn, een afwasmachine is er niet. Nooit zag ik zo’n aantrekkelijke vaat.
