Paard

De kat hoorde bij het huis. Niet dat het dier zich had vertoond bij de bezichtiging van het huis, de stallen en de tuin maar zodra de koop was getekend en de familie er de zomer doorbracht met snoeien en verbouwen had hij zich bij hen gevoegd. Hij sloop door het huis en schrokte het bakje kattenvoer nauwgezet leeg. De familie noemde hem Paard en lachte erbij. Ook het dochtertje, dat te jong was om te begrijpen dat er iets niet klopt als een kat Paard wordt genoemd, lachte. De kat dankte de naam aan zijn stramme en forse voorkomen. Het meisje holde achter Paard aan over de plavuizen en greep hem telkens beet. Het meest scheen Paard te houden van de vader, de man die met balken sjouwde en auto reed. In zijn armen sliep Paard het liefst.
Tegen het einde van de zomer kwamen er gasten, zij sliepen in de mooiste kamer van het huis. Overdag speelden zij met het meisje en ’s avonds zaten zij met Paard en de familie bij het haardvuur. De laatste avond van hun verblijf, zij hadden hun spullen bijeengebracht in de mooiste kamer en in koffers gedaan, stelde de vader voor een wandeling te maken.
De zon stond laag en schaduw lag tegen de heuvels en in de groeven van het geploegde land. Het meisje liep aan de hand van twee volwassenen, de anderen volgden hen over het bospad langs de akkers. En achter de wandelaars liep Paard. Hij deed zijn best hen bij te houden. Ze spoorden hem aan en lachte om de kat die hen nooit uit het oog verloor. Ze keken over de akker en riepen zijn naam. Ze zagen hoe hij zijn pootjes behoedzaam plaatsen op de aardkluiten en hielden hun pas in. Met de kat in hun voetspoor keerden ze terug naar het huis dat in het najaar een nieuw dak zou krijgen.
