opera

Opera heeft een uitzonderlijke manier van vertellen. Men jubelt over hartzeer en sterft aan modulaties.
Vermenging van heden en verleden maakt het verhaal dubbelzinnig. Eenheid van tijd, plaats en handeling wordt rekbaar. Salomé danst haar dans met de zeven sluiers in een wolkenkrabber. Mefisto schopt tegen kroppen sla. Nero wordt gezongen door een vrouw. Het levert een onverwacht gelaagd beeld op, als moiré in de plooien van vitrage.
Mij interesseert de distantie die ik voel bij de ouverture. Dan ervaar ik het theater, de bak, de musici nog als losse onderdelen: dan ontwaar ik een televisie in de coulissen waarop de dirigent de maat slaat en dwarrelt er iets tussen de lampen naar beneden. Ik heb weet van mijn buurman, de stoel, de haast die geboden was om op tijd te zijn.
Het verhaal begint terloops, op een onbeduidend moment in de geschiedenis, op een tijdstip dat het drama afwezig lijkt. Ullise spoelt aan op Itaka. Pinkerton informeert naar de bouwwijze in Japan, spreekt over het schuiven van de panelen in het huis. Drie vrouwen bezingen de schoonheid van een hagelnieuwe spoorbrug. Blauwbaard leidt zijn bruid rond in de burcht. Ik wen aan de stemmen en ga van de personages houden.
Na de pauze begint het verhaal te wringen. Penelopé ziet hoe de oude grijsaard het klaart de boog te spannen. Pinkerton laat aan Butterfly vragen het kind aan hem en zijn echtgenote af te staan. De brug bezwijkt tijdens een storm op een zondagnacht onder de last van de personentrein. De bruid van Blauwbaard opent de verboden deur.
De fuik wordt zichtbaar. En dan kantelt de opera. Soms kantelt het toneelbeeld letterlijk op het moment dat met hamers op buizen het noodlot toeslaat in de orkestbak.
