lopen is lopen

We lopen. Na een paar dagen ontstaat er een pas die niet stoppen wil, niet voor een Nuts, een slok water of een blik op de kaart. We lopen van Emmen naar Emmen, een rommelige cirkel over zandpaden, tegen de klok in.
De Snickers die mijn lief en ik onderweg delen, noem ik steevast Nuts. Ik breek de reep op goedgeluk doormidden en laat mijn lief kiezen, dat is de deal. De zakjes van de heupband ritselen van het lekkers. Tot Appelscha kopen we in de supermarkt waar we zin in hebben. Beraadslagen tussen de schappen neemt echter veel tijd, we komen overeen voortaan standaardproviand in te slaan. Pinda’s, havermout, aardappelpuree, melkpoeder, koffiekorrels, Snickers, Chocoprins, crackers, kaas, tomaatjes en droge worst. Onze ijzeren voorraad is nu net zo gestroomlijnd als de smalle vaart door Appelscha.
De tocht van Emmen naar Emmen beschrijft op de kaart een grote A en staat onderweg aangegeven met geel-rood markeringen. Volg de kleurtjes op bomen en paaltjes en je loopt de A in ongeveer 12 dagen. Het landschap is groen of paars. Mijn lief mist geen enkele markering, hij loopt voorop. De indrukken stapelen zich op en mengen zich met de indrukken uit mijn geheugen. Een nevelige hei als in Schotland, prikkende jeneverbesstruiken als in de Vercors, paddenstoelen als in Bygland.
Hier geen afgronden of mist maar honing en pompoenen, aan huis te koop. Op de vensterbanken van de woningen staan identieke voorwerpen; twee vazen, twee planten, twee lantarens, twee horren. We lopen door de Dorpsstraat en tellen hardop: Twee, twee, twee. Tegelijkertijd maken we rare passen om zoveel mogelijk eikels te vermorzelen. Een bruine eikel op een straatklinker, eerst breekt de schil en dan verpulvert het binnenste. In de ogen van de dorpsbewoners zijn wij zonderling. Ze hebben gelijk, we passen niet helemaal in het plaatje.
Mijn gedachten dwarrelen hier anders dan thuis. In een dag loop ik van A naar B, mijn stappen voorop en de gedachten er achteraan. Er is geen tijd om te dralen, er moeten kilometers gemaakt. Mijn gedachten hebben lak aan die kilometers, ze wiegen en keren zonder plan, rimpelen, houden pauzes, doen dutjes en nemen de werkelijkheid landerig in zich op. Is dit het, wat zo leuk is aan lopen? Een niemandsland van losse eindjes? Een hoofd vol halve plannen en geen enkele gedachte voltooid?
Bijna stap ik op een adder, het dier schrikt, versnelt zijn gang over het zandpad en maakt zich in haastige kronkels uit de voeten. Stokstijf sla ik zijn vlucht gade, alleen glans verraad zijn schutkleur. Hij verdwijnt geruisloos tussen het groen van het gras en de schaduw van de eikenbomen.
Jonge, groene bessen aan de jeneverbesstruik kleuren plotseling de stad waar we binnenkort weer wonen. Er ligt daar in het keukenkastje een onaangebroken zakje jeneverbessen. Iedere avond staan we op een andere camping, douchen in een vreemd douchehok en ritsen de tent dicht als de avond nog maar net gevallen is. Ik weet dat mijn lief verlangt naar zijn futon als hij op zijn matje in zijn slaapzak ligt te draaien.
Als we in de hoofdstad het station uitlopen, zie ik dat onze kleding en rugzakken vuil zijn. De stad doet me met stadse ogen kijken. We staan in ons hemd en zijn bijna thuis. Ik houd stil en steek de sleutel in het slot van de voordeur. Het denken snelt vooruit.
