museum vol pijlen
De nieuwe directeur bekijkt de binnenkomst van de bezoekers. Ik herken in het voorbij lopen vanuit mijn ooghoek zonder aarzeling dat hij het is. Hij stond met een interview in de krant. Ik ben deze maandagmorgen een van de eersten in zijn museum vol wenken en pijlen. Ik hoop op zalen met herrie en hinder en volg de pijlen naar de eerste verdieping waar volmaakt daglicht overdadig naar binnen stort.
Herrie zoals aan het einde van de middag wanneer uit een grauwe lucht hagel klettert op het houten bushok. Het is een geluk dat we het bushok hebben bereikt vóórdat het noodweer ons heeft ingehaald. We overleggen in het halfduister voor de grap de mogelijkheid in het bushok te overnachten. Onze voornaamste zorg is wat de dorpsbewoners ervan zullen vinden; twee wandelaars die hun intrek nemen in het bushok.
Pas bij het lawaai van de vuilniswagen sjor ik de vuilniszak uit de pedaalemmer, knoop hem dicht en stuif naar beneden, achter de wagen aan. Stom, het is maandag, helemaal vergeten. Twee mannen gooien aan het einde van de straat zakken in de vuile muil en schreeuwen bevelen naar de bestuurder naast de dode hoek. Ze smijten knuisten vol zakken. Is de stoep leeg dan springen ze ieder op een platvormpje naast de volle muil en grijpen zich met een hand vast aan een beugel onder het zwaailicht. De wagen maakt vaart en neemt de bocht.
De lucht is massief en komt op ons af, een lauwe wind valt ons aan. Hagelstenen stuiteren het bushok binnen en blijven voor onze voeten voor dood liggen. Ik zet mijn wandelschoen op een van de kiezels en vermorzel hem. Boven ons knettert het onweer los en slaat de hagel in op het planken dak. We lachen en weten dat we voorlopig geen kant op kunnen. We vragen ons serieus af waar we vannacht zullen slapen en pakken uit de rugzak de zipzak met amandelen, cranberries en chocola. We kijken naar buiten, diepen lekkers op uit de zak en zijn het niet eens of het tentje in het bushok past.
De maandag erop wacht ik voor het raam op de komst van de vuilniswagen. Ze zijn er altijd sneller dan je denkt. Daar gaat mijn zak. Dan pas zie ik de twee oranje zwaailichten en de malle roostertjes waar de vuilnismannen op en af springen. Ik zoek naar een woord om hun ijver en haast te omschrijven, er liggen zelfs vuilniszakken op het dak van de auto. Zakken die rinkelen als glaswerk zetten ze behoedzaam tegen de pui. Ze omzeilen sierlijk fietsers, duiken weg voor vliegende zakken en roepen elkaar grappen toe terwijl automobilisten zich verbijten in de file die, op veilige afstand, aan de vuilniswagen kleeft. Tomeloos zijn ze, de vuilnismannen.
De directeur loopt met daglicht op zijn schouders de trap op. Is hij blij met de pijlen zonder plot, in deze omgeving waar alles betekenis krijgt? Ik stap de eerste zaal binnen met werken uit verschillende periodes van één kunstenaar. Loop ik door of zal ik mijn best doen op deze zaal? Ik vertraag. De kleine, rijke zaal nodigt uit me te verdiepen in ruimte en tijd. Kijken is proberen. Ik dwaal tussen de werken alsof er niet nog 15 zalen van dezelfde kunstenaar wachten. Herrie in de tweede zaal lokt mij uiteindelijk dieper de tentoonstelling in, mijn ogen moeten wennen aan het onbarmhartige donker. De vloer staat vol kamerplanten met luidruchtige beeldschermen ertussen.